Verslag hoorzitting CRvB 6 februari 2019

Hoogste rechter tegen gemeentejurist: “Of moet ik het hard spelen?”

Om 13.30 uur neem ik als gemachtigde van cliënt Vos plaats in zaal 5. Een paar meter rechts van mij zitten twee gemeentejuristen, te weten Ingrid ten Brinke en Ioana Lungu-van Twisk. Tegenover mij zitten drie rechters en een griffier.

De voorzitter heet ons welkom. Haar collega neemt het over en geeft een beknopte inleiding waar het beroep over gaat. Daarna vraag of ik het woord mag voeren.
Ik lees een pleitnota voor die een tijdlijn weergeeft over wat zich van 2015 tot 2019 heeft afgespeeld. Als ik halverwege mijn eerste alinea ben onderbreekt zij mij met de vraag of ik nog een exemplaar over heb. “Jazeker, daar had ik al rekening mee gehouden”, antwoord ik en loop naar voren om vijf exemplaren te overhandigen aan de drie rechters, de griffier en de gemeentejuristen. Daarna lees ik mijn pleitnota rustig ten einde. Ik ben blij en opgelucht dat ik dit heb mogen doen.

De rechter: “Uit de stukken maak ik op dat uw cliënt wel veel heeft meegemaakt.”
Ik antwoord: “Ja, dat kunt u wel stellen. Cliënt zelf is het vertrouwen in de gemeente al lang kwijt. Als je in Enschede afhankelijk wordt van zorg ben je mooi in de aap gelogeerd. De bezuinigingsdrang van de gemeente Enschede weegt zwaarder dan de zorgbehoefte van haar kwetsbare inwoners. De heer Vos is één van de velen.” Daarna ondervraagt de rechter de gemeentejuristen, die nauwelijks verweer voeren. Dan vraagt de rechter mij hoeveel tijd de huishoudelijke hulp nodig heeft om al haar taken naar behoren uit te voeren. Ik antwoord: “4 uur en 10 minuten, mevrouw”.
De rechter somt de modules die voor cliënt geïndiceerd zijn op en koppelt daar uit haar hoofd de juiste CIZ-normtijden aan. Ze komt met gemak boven de 4 uur per week uit. “Dan hou ik bij deze 4 uur en 10 minuten per week aan”, aldus de rechter. Dan richt de rechter zich weer tot de gemeentejuristen. “Kent u de uitspraak van de CRvB van 08-10-2019 niet? Het beroep tegen de gemeente Steenbergen inzake resultaatgericht indiceren?”. De gemeentejurist : “Ja, maar dat was toch een andere situatie, betrof dat niet een sterk vervuild huis?” De rechter: “Nee mevrouw, u weet best wat ik bedoel, resultaatgericht indiceren dát doen we niet meer.” Dan geeft de rechter een toelichting hoe men tegenwoordig dient te indiceren. De rechter: “Naast een lijst met uit te voeren activiteiten en hun frequentie dient u de tijd die hiervoor nodig is te indiceren. Pas dan is de procedure compleet en duidelijk voor iedereen”. De rechter: “Vertelt u ons eens waarom dat bij u in Enschede anders gaat”.
De gemeentejurist: “Omdat het college van mening is dat Ondersteuning bij het Huishouden uitsluitend bedoeld is om huishoudelijke taken uit te voeren en niet om koffie te drinken met cliënt”. Dan vervolgt de jurist: “Maar het college hanteert wel het CIZ-protocol”. De rechter: “Waar staat dat dan, waar blijkt dat uit?” De gemeentejurist heeft hier niet van terug. Op andere vragen van de rechter blijft de gemeentejurist als een repeterende plaat antwoorden: “Het college is van mening….Het college houdt vast aan…”. De rechter raakt door de antwoorden van de gemeentejurist geïrriteerd en wijst het college met klem op de juiste wijze van indiceren conform haar eerdere uitspraak van 8 oktober j.l.. De rechter: “Of moet ik het hard spelen? Wilt u het zwart op wit óf kunnen we het hier met elkaar regelen? “. Dan antwoordt de gemeentejurist: tot mijn verbazing: “Doet u maar dat eerste”.
Om 14.25 uur schorst de voorzitter de hoorzitting voor overleg en verzoekt partijen de zaal te verlaten. Precies een uur later worden we weer naar binnen geroepen.
De voorzitter: “Omdat in deze casus al zo veel tijd verloren is gegaan doen wij nu alvast een mondelinge uitspraak. De schriftelijke uitspraak volgt over twee weken.”